Deze column is geschreven ter nagedachtenis aan álle dode diertjes ter wereld.
Vroeger, toen ik jong was en nog in een klein pittoresk dorpje woonde, verveelde ik me nog wel eens. Ik woonde op een boerderij maar al die boerderijdieren vond ik inmiddels heel saai. Ik ging dus op avontuur in mijn kleine pittoreske dorpje. Op het pleintje voor de supermarkt zag ik een naaktslak liggen. Ik had wel eens gehoord dat, als je zout over een naaktslak zou gooien, hij zou oplossen. Ik vond dit een fascinerend gegeven en er lag dus zo’n naaktslak, gewillig op de grond, klaar om opgeofferd te worden voor mijn wrede experiment. Ik fietste naar huis, pakte de zoutpot en bracht de naaktslak een bezoekje met in mijn achterhoofd het idee om een Hans Klok-achtige truc uit te halen. Dit idee pakte iets anders uit dan ik had verwacht: de naaktslak wilde niet oplossen, maar leek wel gruwelijk veel pijn te hebben nadat ik hem rijkelijk met zout had bestrooid. Hij krulde heftig heen en weer met zijn kleine lijfje. Tja, daar sta je dan, als verveeld rotkind, met een creperende naaktslak aan je voeten. Wat te doen? Mijn lumineuze idee was om het beestje uit zijn lijden te verlossen. Ik ben enkele keren over het arme schepseltje heengefietst, totdat ie niet meer bewoog. Tot op de dag van vandaag voel ik me schuldig over mijn barbaarse daden en bied ik in gedachten nog steeds aan iedere naaktslak die ik zie m’n excuses aan voor het gruwelijk vermoorden van zijn soortgenoot, jaren geleden. Tja, ik ben er met recht niet trots op dat ik dit beestje zo’n nutteloze dood heb laten sterven, puur en alleen voor mijn genot, en eerlijk gezegd genoot ik er niet eens van.
Ik werd laatst aan mijn naaktslakslachtpartij herinnerd toen ik na een lange reis met het openbaar vervoer uit de bus stapte. Opgewekt stapte ik de bus uit terwijl mijn oog op een kikkertje viel. Het kikkertje was denk ik ook opgewekt, want ik had in tijden niet zo’n vrolijk rondhupsend exemplaar gezien. Het was een minikikkertje, slechts enkele centimeters groot. Nu heb ik een voorliefde voor kleine dingen (“Ah, kijk nou, een puppy! Ah, wat lief, een minipreitje! Ah, wat een schattig klein afritje op deze snelweg!” You name it, als het klein is vind ik het aandoenlijk.), dus ik bleef even staan kijken naar het beestje. Op hetzelfde moment kwam er een gehaaste man al bellend aangerend, hij wilde duidelijk de bus halen waar ik zojuist was uitgestapt. De man stapte in al zijn spoed OP het lieve aandoenlijke kleine kikkertje! Het arme diertje spatte linea recta uit elkaar. Hij was vrolijk hupsend zijn laatste minuten tegemoet gesprongen. De gehaaste man haalde zijn bus niet eens, dus het amfibie stierf een nutteloze dood, daar, bij de bushalte.
Ik houd niet van dode diertjes. En al helemaal niet als ze zó nutteloos aan hun einde komen. Daarom draag ik deze column op aan alle dode diertjes die nutteloos aan hun einde zijn gekomen. Lief dood diertje, mocht het mijn schuld zijn geweest: mijn excuses, uit de grond van mijn hart. Ik zal het nooit meer (proberen te) doen.