Afgelopen weekend was het schitterend weer. En dus gingen wij, zoals het goede burgerlijke ouders van een baby betaamt, met kind en kinderwagen aan de wandel. Want wat moet je anders op zo’n zonovergoten dag?
Na een wandeling van een minuut of dertig kwamen wij aan bij het oude centrum van een nabijgelegen dorp. Wij manoeuvreerden de kinderwagen langs drukke fietspaden en overvolle terrasjes om zelf een plekje op één van die terrasjes te vinden. In het deel van het dorp waar wij uiteindelijk uitkwamen, nabij de kerk en het water, hadden wij de keuze uit twee terrassen. Wij kozen voor de dichtstbijzijnde. Een vergissing, naar later bleek.
Liep op het andere terras de barman af en aan met eten in drinken, wij hebben zeker twintig minuten reikhalzend elke persoon aangekeken die uit ‘ons’ café kwam in de hoop dat die persoon ons zou kunnen bedienen. Meermalen bracht iemand koffie of bitterballen naar een tafeltje, maar zonder ook maar bij iemand op het terras een bestelling op te nemen. Na twintig minuten kwam eindelijk de plaatselijke Diana Charité, wel een kilootje of vijftig zwaarder dan de oorspronkelijke, aan ons tafeltje staan. Mijn man zag uit angst voor de lokale hygiënetoestand van de keuken af van vers geperste jus en bestelde een colaatje. Ik bestelde een biertje.
Om ons heen begon het terras zich te vullen met mensen in wielrenkledij. Mensen die beter iets bedekkenders dan wielrenkledij hadden kunnen dragen. Naast ons zat een dame die zeker twintig kilo geleden al had moeten stoppen met eten, volledig gehuld in spandex. Zittend met haar benen wijd toonde zij ons haar zeemleren wielrenkruis. Tussen haar benen zat een heel klein hondje. Terwijl wij ons verbaasde over de wielrenners naast ons betrad een andere fietsclub, bestaand uit enkel hoogbejaarden, het terras, allen gehuld in dezelfde shirtjes. Eerst zagen wij ze moeizaam van hun hypermoderne fietsen afstappen om vervolgens waggelend, met hun benen in o-vorm, alsof ze in hun broek hadden gepoept, een plekje op het terras te vinden. Het zich neer laten dalen in een stoel ging gepaard met veel gekreun.
Mijn man wilde al spoedig afrekenen en verder wandelen, naar later bleek omdat hij "maar een beperkt aantal witte blubberbenen in korte broek op één dag aan kon."
Rokjesdag kan beter kortebroekendag worden genoemd. Of spataderdag, desnoods witteklapkuitdag, maar rokjesdag dekt de lading niet.
BeantwoordenVerwijderenEn daarom draag ik dus nooit korte broeken. ;-)
BeantwoordenVerwijderenHet is wel een gevalletje vicieuze cirkel: als je steeds lange broeken blijft dragen zullen je benen ook niet veel bruiner worden.
En daarom heeft God ons gezegend met tuinen en balkons. De beste plek voor de witte beentjes. Wel je zonnebril op, ze kunnen werkelijk oogverblindend zijn.
BeantwoordenVerwijderen