Toen ik klein was, ging
ik logeren bij mijn nichtje. Zij was niet alleen mijn nichtje, maar ook
vriendin en buurmeisje. Dolle pret dus, zou je zeggen. Maar als we gingen
slapen, bekroop mij een onbehaaglijk gevoel. Hier wilde ik niet zijn. Ik wilde
gewoon écht naar huis, ondanks dat mijn huis een paar meter verderop stond. Dus
mijn mama haalde me midden in de nacht op (alhoewel… waarschijnlijk zou dat
23.00 uur zijn geweest). Sindsdien weet ik: als ik niet in de buurt van mijn
(t)huis ben, krijg ik een knoop in mijn maag en weigert mijn lichaam zich te
ruste te leggen.
Zo belde ik mijn moeder
huilend op vanaf schoolreisje in Rome. Ik mis mijn meneer als hij een weekend weg
is. En als ik sámen met mijn meneer meer dan een nacht buiten de deur ben, mis
ik kattenkind Coco. Het is mijn lot. ‘Heim’ betekent huis en ‘wee’ komt van
‘weh’: pijn. Wat prachtig: ik heb huispijn... Het klopt helemaal: huispijn is
de aandoening die ik heb. Eigenlijk verlang ik altijd wel naar het bekende, het
knusse: mijn thuis. Dat was vroeger zo, maar dat is nu nog steeds het geval.
Op vakantie gaan,
bijvoorbeeld. Dat vind ik altijd spannend. Begrijp me niet verkeerd, ik vind
het heerlijk om op pad te gaan en om nieuwe landen te leren kennen. Maar de
terugreis vind ik ook altijd een feest: elke kilometer rijden brengt mij
dichter bij mijn thuis. Als ik eenmaal weer in mijn oude vertrouwde bedje lig,
ben ik opgelucht.
Na een geweldig weekend
met mijn lief neem ik zondagavond met een weeïg gevoel in mijn buik afscheid
van de dagen die achter ons liggen. Maandagochtend slik ik dit gevoel weg en ga
met opgeheven hoofd weer aan het werk. Ik ben verknocht aan huis, man, kat en
haard. Laat ik er maar aan toegeven. Ach ja, ik ben nu eenmaal een zeer
aanhankelijk mens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten