vrijdag 22 april 2011

Houten planken en de verlossing nabij

Vol verwachting loopt de jonge vrouw op haar nieuwe woning af. Het is slechts een tijdelijke woning, dat is wat ze zich steeds voorhoudt. Klein en krakkemikkig maar ook tijdelijk. En in een buitenwijk van de stad maar dat moesten ze op de koop toe nemen. Het was dit of helemaal niks. De rieten boodschappentas snijdt in haar handen. En dat in deze hitte. Ze loopt al zo moeilijk door de bekkeninstabiliteit.

Thuis aangekomen doet ze haar hoofddoek, in die tijd was dat allemaal nog geen probleem, af en gaat voorzichtig zitten op een door haar man zelfgemaakte houten krukje. Het woestijnzand waait door de kieren van de houten hut naar binnen en de deur kraakt aan alle kanten. Het is maar tijdelijk herhaalt ze nog eens voor zichzelf. Totdat de telling voorbij is.

Haar man trof ze niet thuis. Zou hij dan eindelijk naar de bouwmarkt zijn om de spullen te halen zodat hij de babykamer af kan maken? De wieg is slecht nu nog een hoopje stroo in de hoek naast de ezel. De vrouw trakteert zichzelf op een beker warme melk met honing. Dat helpt, haar spierspanning neemt direct af en ze ontspant.

Van haar had het allemaal niet gehoeven, die lange reis niet en die zwangerschap ook niet. Maar jah, sinds dat akkefietje in het tuincentrum met de appelboom heeft ze als vrouw weinig te vertellen. En ze is natuurlijk wel uitverkoren enzo. Ze wil ook niet dan men haar ondankbaar vindt. Als alles straks maar goed gaat met de baby, dan komt alles in orde.

Aan de slome en slepende passen door het mulle zand herkent de jonge vrouw haar man. Daar is hij dan eindelijk. Vermoeid stapt hij over de nog aan te leggen drempel van hun hut. Zijn baard is al meer dan een half jaar oud en hangt vol met zweetdruppels en stof. De gaten vallen in zijn grijze Nine Inch Nails-tshirt en zijn handen zitten onder de kloven en opgedroogd bloed.

Zuchtend en steunend gooit hij de pluggen en het schuurpapier in de hoek en ploft neer in het zand. Geïrriteerd zegt ze tegen haar man: “Je weet toch dat ik over minder dan een maand ben uitgerekend, wanneer ga je nou eindelijk eens die wieg afmaken?” De timmerman reageert nauwelijks en bromt wat over dat hij nog steeds niet uitgerust is van de lange reis en dat hij het werk op de zaak niet alleen aankan allemaal. Het wordt haar teveel; ze is al maanden van huis, maakt voortdurend ruzie met haar man die maar niks aan het hutje klust waar zij straks moet bevallen en ze kan door haar conditie nauwelijks meer lopen.

Ze is ten einde raad en barst in snikken uit. Haar man belooft voor de zoveelste keer beterschap maar ze weet nu al dat er niks uit zijn handen zal komen. Dan krijgt de vrouw een epifanie: Lodewijk, Thomas en John. John moet ze hebben; dat is immers die wijze Moor. Ze begint aan haar noodkreet “Beste John, help mijn man is klusser en ik heb er geen vertrouwen meer in dat het ooit nog goed komt met het houten hutje waar we nu op 15 vierkante meter wonen (dat inclusief de kookplaats met het spit). Zeker niet met die kleine onderweg. Dit is mijn smeekbede, help ons alsjeblieft. “ Ze vouwt het papier dicht en sluit haar ogen.

Op dat moment, ver weg in de Lage Landen, ziet John vanuit zijn net aangelegde terras een heldere ster oplichten aan de hemel. Dit is het teken waar hij op heeft gewacht. Hij pakt zijn gereedschapskist en vertrekt naar de houten hut in de woestijn. Met een welkomstcadeau: een tegoedbon van de Praxis. Want als John de Moor, de vertegenwoordiger van alle klussers, kan je nooit met lege handen komen. De redding voor Maria is godzijdank nabij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten