maandag 5 december 2011

Wetenschappelijk



Afgelopen weekend stonden de vragen van de Nationale Wetenschapsquiz 2011 in de krant. De onderwerpen waren zoals vertrouwd en verwacht: een vraag over het waterniveau in een bad/sluis/oceaan, een functieleer-gerelateerde vraag, een vraag over een koolzuurhoudende vloeistof en een vraag over kansberekening. Ik miste alleen een voetbal, een tennisbal en een bowlingbal die van een heuvel afrollen.


I heart de wetenschapsquiz, maar de vragen zijn niks voor mij. Er zijn geen triviantweetjes en ik hoef ook geen woord te raden of in elkaar te puzzelen. Jammer. Met een beetje moeite lukt het dan wel om de kansberekeningsvraag goed te beantwoorden (al ging ik met deze vraag dit weekend bijna de mist in), maar de rest van mijn resultaten doen inderdaad snel vermoeden dat ik sinds 1994 geen Binas meer in mijn handen heb gehad.



Er ontbreekt dit jaar zelfs een vraag uit de sociale wetenschappen, iets met peer pressure ofzo, al denk ik dat de vraag over de hoeveelheid vriendin op Facebook misschien nog wel eens hoge ogen kan gooien. Wie weet.



Ik vraag me af of net zoals muziekwebstrijden en de pubquiz, er ook een leven is voor de wetenschapsraadsels in ons sociale leven. Ik weet van groepjes taalneuroten die gezamenlijk het Groot Dictee maken, maar zouden er ook vriendengroepen of collega's zijn die niet alleen samen naar de Wetenschapsquiz op tv kijken maar ook vragen voor elkaar maken? Ieder vanuit zijn of haar eigen vakgebied? En dan samen met een biertje gezellig samen redeneren?



Misschien moet ik zelf maar eens zo'n avondje organiseren. Alleen vrees ik dat ik dan zeer op tijd zal moeten beginnen met het bedenken van mijn eigen vragen. Want mijn eigen wetenschappelijke achtergrond laat dan misschien toch nog wat te wensen over. Daar gaan we dan. Onder de goede inzendingen wordt eeuwige roem verloot. Eigen vragen vanuit jouw vakgebied zijn ook welkom.



Vraag 1.
Van soldaten die in de Eerste en Tweede Wereldoorlog vochten, weten we dat er aan het front driftig werd geschreven. Denk hierbij aan dagboeken en brieven, maar ook aan essays en gedichten. Hoe zijn de gedichten van de soldaten qua vorm opgebouwd?
A. Vorm? De frontsoldaten hadden geen opleiding en konden nauwelijks rijmen. Het ging dus alle kanten op, zonder enige structuur.
B. De gedichten van de soldaten, met name in WWI, waren echte voorbeelden van het modernisme in de literatuur. De stijl was fragmentarisch en de tekst vol zelfreflectie.
C. De soldaten, ook de ongeschoolde mannen, schreven volgens het vaste stramien van het Shakespeariaanse sonnet. Hierbij was weinig ruimte voor improvisatie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten