vrijdag 22 januari 2010

Je moet doen waar je goed in bent

Bovenstaand credo geloof ik heilig in, je moet doen waar je goed in bent. Ik denk dat ik dit voor het eerst ontdekte op de lagere school. Ja, ik was er al vroeg bij met m’n diepe inzichten. Het was tijdens de gymles. Deed ik met de balspellen enthousiast mee, als er een toestel tevoorschijn werd gehaald stond ik ineens achteraan in de rij. Turnen was nu eenmaal, om het maar in het lelijkste Nederlands te zeggen, niet mijn ding. En ik wilde gewoon lekker mijn ding doen. Het resultaat was dat ik tijdens het turnen altijd met drie andere a-motorische kinderen de koprol op de dikke mat moest doen. Nog steeds heb ik af en toe angstdromen waarin ik in volle vaart op de houten springplank (alsof zo’n stukje triplex je enige vering geeft) en de hoge kast af ren. Naast de hoge kast staat de gymleraar aan de ene kant en aan de andere kant een klasgenoot die een kop kleiner is dan ik. Deze dwerg moet mij helpen bij mijn salto over de kast. Ik ren, maar op het laatste moment wijk ik uit, net als vroeger in de gymzaal. Altijd week ik uit. Want ik wist dat mijn klasgenoot van dwergformaat mij niet over de kast kon laten salto-en. Eerder zou ik hem na slechts een kwart van de gehele salto verpletteren. In deze situatie dacht ik ook een van mijn eerste Louis van Gaal-ismen: “Zijn jullie nou zo dom, of ben ik zo slim?” De gymleraar, een volwassen man met oneindig meer levenservaring dan ik, zou toch moeten inzien dat iemand zonder enig atletisch talent, bij een dergelijke onderneming op geen enkele manier geholpen is door een houten plank en een dwerg?? De situatie zorgde ervoor dat ik op jonge leeftijd doodsbang werd van alles wat met turnen te maken had. Ik was er niet goed in, ik werd bang en ik begon de indoor gymles te haten. Outdoor daarentegen vond ik prachtig, want dat betekende veel balspellen en hardlopen. Zo leerde ik me al vroeg te focussen op waar ik goed in ben. Want waar je goed in bent, dat vind je leuk. (Uitzonderingen daargelaten. Als ik er ineens achter zou komen dat ik heel goed in genocide zou zijn, vraag ik me af of ik het ook echt leuk zou gaan vinden.)

Dit brengt me tot een van mijn grootste hobby’s. Ik ben er goed in, het kan overal, het is leuk en ontspannend, je zou bijna zeggen dat ik niet meer zonder kan: Slapen. Ik denk dat het in mijn geval een aangeboren talent is. Als ik mijn ouders moet geloven was ik zeker geen huilbaby en sliep ik van kleins af aan al de nachten door. Nog steeds kost het me doorgaans geen enkele moeite om ‘s nachts in slaap te vallen; ik draai me om en ik ben weg. Meer moeite heb ik met wakker blijven. Als kind hebben mijn ouders mij heel Europa door gesleurd, maar daar heb ik niks van meegekregen doordat ik in de bloedhitte achter in de auto lag te slapen. Mijn broer weet nog heel goed hoe de Gorges du Verdon er uitzien, ik weet nog heel goed dat ik na die rit wakker werd met een stijve nek en een droge mond. Ik heb in die tijd aan heel veel mensen op de Franse snelweg mijn huig getoond.

Sindsdien is er weinig veranderd. Als ik niet oppas breng ik nog steeds grote delen van mijn vakanties slapend door. Ik heb gewoon veel slaap nodig en geef graag toe aan die behoefte, maar de meneer vindt dat niet zo gezellig. Hij geeft mij telkens wanneer hij in zijn ooghoek mijn hoofd ziet wankelen een por in de zij. Ik heb het eens gepresteerd om op de oprit naar de snelweg, 250 meter van ons huis, al te slapen, dus dat beloofde een gezellige rit te worden. De muziek harder zetten helpt ook niet. Dat is namelijk precies wat ik doe als ik in het vliegtuig wil slapen.

Overigens kon ik afgelopen november tijdens onze vlucht naar Tokyo de slaap niet vatten (voor alles een eerste keer) en heb ik maar gelezen en films gekeken. Op het vliegveld stortte ik in, er kwam geen woord meer uit, en op een bankje dreigde ik in innige verstrengeling met de handbagage in coma te vallen. De meneer heeft daar, op Tokyo Narita, iets prachtigs ontdekt: hotelkamers per uur. En dan geen hotelkamers met rode verlichting en dubieuze spreien, maar keurige kamers die er voor bedoeld waren om vermoeide reizigers een paar uurtjes slaap te bieden. Een fantastisch concept. Na drie uur slapen was ik weer helemaal fris en fruitig. Ik pleit er nu dus voor dat meer vliegvelden deze service bieden en wil graag nog iets verder gaan. Wat te denken van hotelkamers per uur in een winkelstraat? Ik zou best na een paar uur van winkel naar winkel even voor twee tientjes een paar uur willen slapen, om vervolgens nog een paar uurtjes door te kunnen gaan. Of beter nog: een slaapkamer op werk. Gewoon tussendoor even een uurtje de oogjes dicht en dan weer door. Het zou voor mij een uitkomst zijn en ik denk niet dat ik de enige ben. Een collega vertelde namelijk dat een Chinese stagiaire het eens gepresteerd heeft om tussen de middag onder haar bureau zich in de foetushouding op te rollen en een uurtje te slapen. Je begrijpt dat ik hier stikjaloers op ben, want dat durf ik niet, slapen op werk. Ik heb dat wel eens gedaan, maar dat was toen ik als telefoniste bij een kastenbedrijf werkte en er niemand belde.

Aangezien ik zo dol ben op slapen heb ik er natuurlijk over nagedacht of ik van mijn hobby niet mijn werk kon maken, in het kader van: je moet doen waar je goed in bent. In de krant staan soms oproepen voor mensen die mee willen doen aan medisch onderzoek naar slaap, maar dat gaat dan vooral om apneu en daar ben ik dan weer niet geschikt voor. Nee, mijn ideale baan zou toch wel matrassentester zijn. Ik heb daar helaas nog nooit een vacature voor gezien. Misschien moet ik eens een open sollicitatie schrijven naar Hästens of Auping. Want ik denk dat wij wel iets voor elkaar kunnen betekenen. En misschien ga ik dan ook eens een keer uitgerust op vakantie!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten