Dit is een gastcolumn van gastcolumnist A
uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche rochel uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche rochel uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche rochel uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche rochel uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche uche rochel uche uche uche uche uche, rochel, fluim.
De Hoestende Chinees. Kent u hem? Ik ben hem al een paar keer tegengekomen, en altijd hetzelfde liedje. Tussen Leiden en Amsterdam presteerde de Hoestende Chinees het om non stop te hoesten, zo nu en dan afgewisseld met een rochel, eindigend in een vette fluim. Waar hij die fluim laat heb ik nog nooit kunnen zien, want tegen de tijd dat hij daaraan toe komt zit ik steevast met mijn hoofd op het opklaptafeltje te bonken van ellende, terwijl ik me afvraag waarom ik toch zo'n slappe zak ben dat ik niet iets roep als: Hou eens op met dat smerige gerochel, vieze rot-Chinees! Of waarom ik niet de moed heb om weg te benen en woedend met de klapdeur te zwaaien, zoals sommige andere reizigers doen. Of waarom ik geen Spits kan omvouwen tot vliegtuigje en dat naar die rochelende rotkop gooien (dat heb ik ook wel eens iemand zien doen).
Maar dan denk ik weer aan het ellendige leven dat de Hoestende Chinees waarschijnlijk heeft gehad. Waarschijnlijk heeft hij zijn hele leven in de mijnen gewerkt, om kobalt (of hoe heet dat) voor mijn mobieltje uit te hakken. Pikzwart zijn ze, en donker, die Chinese mijnen. Met een krakkemikkig liftje moet je omlaag, altijd veel te zwaar beladen, want het stikt er van de Chinezen, en die willen allemaal tegelijk naar beneden. Soms ontploft er iets in de mijn, en dan vliegen en allerlei gevaarlijke deeltjes door de lucht. Daarom rochelt die Chinees zo hard, en daarom zit hij waarschijnlijk met zijn gore poten op de bank, omdat hij zo moe is van al dat harde werk. Vrouw en kinderen heeft hij achter moeten laten in een dorp aan een rivier met groen schuimend water, waar reusachtige fabrieken om overklaarbare redenen zeep in lozen, hartstikke handig om je kleren in te wassen, maar diep, diep droevig en mensonterend als je een eenvoudig slokje water wil drinken. De Chinees verlangt vast dagelijks nog terug naar dat dorp. 's Avonds als hij in bed ligt begint hij waarschijnlijk, tussen het hoesten en rochelen door, hartverscheurend te huilen. En dat allemaal voor mijn mobieltje. Als ik dat bedenk haal ik mijn telefoon meestal even uit mijn zak, en kijk er een tijdje peinzend naar. En dan roep ik naar de Hoestende Chinees: 'Hoest jij maar lekker hoor, Chinees! Hoest het er maar lekker uit!' En dan voel ik me een goed mens.
Maar het kan natuurlijk ook dat de Hoestende Chinees gewoon een kettingrokende, asociale paardenlul is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten